Het universiteits- en studentenleven is in volle gang. Na een pauze nemen de meeste studenten deze week weer plaats in de collegebanken. Maar wat voor soort kennis vergaren ze precies? En welke aanname zit achter wat als feit wordt gepresenteerd? Kan het christelijk geloof daar wel tegenop? ‘Zeker!’, zegt dr. Jay Budziszewski uit Texas, die zelf het geloof in God tijdens zijn studie kwijtraakte. De Amerikaanse hoogleraar filosofie over de praktijk van het christelijk denken én spreken op de universiteit.
Reformatorisch Dagblad, 6 januari 2003
Echte vragen en slimme rookgordijnen
Amerikaanse dr. Budziszewski over het gesprek met niet-christenen op de universiteit
Het universiteits- en studentenleven is in volle gang. Na een pauze nemen de meeste studenten deze week weer plaats in de collegebanken. Maar wat voor soort kennis vergaren ze precies? En welke aanname zit achter wat als feit wordt gepresenteerd? Kan het christelijk geloof daar wel tegenop? ‘Zeker!’, zegt dr. Jay Budziszewski uit Texas, die zelf het geloof in God tijdens zijn studie kwijtraakte. De Amerikaanse hoogleraar filosofie over de praktijk van het christelijk denken én spreken op de universiteit.
Volgens de Amerikaanse hoogleraar Jay Budziszewski krijgen vragen in de universitaire wereld vaak een intellectuele vorm, terwijl iets persoonlijks wordt bedoeld. (Foto Wheatley Institution)
„Ik raakte het christelijk geloof kwijt toen ik als jonge knul naar de universiteit ging. Ik hervond het niet voordat ik gepromoveerd was, zo’n tien jaar later; dat was het werk van Jezus Christus. Over die periode van ongeloof heb ik veel nagedacht. Ik ben nu zelf docent en zie dat veel van mijn studenten met dezelfde problemen en verleidingen te maken hebben als ik destijds. Het is mijn roeping om te doceren, en die roeping staat niet los van mijn hart. Ik voel me gedwongen om wat te doen met de lessen die ik heb geleerd over het geloof: hoe het te behouden, hoe daarin te groeien, hoe je het kwijtraakt. Uiteindelijk heb ik daarover in 1999 ook een praktisch boekje gepubliceerd: ‘How to Stay Christian at College’ (ISBN 1576830616, red.).
Er waren allerlei oorzaken waardoor ik het geloof kwijtraakte. Op de universiteit hoorde ik voortdurend dat de mens een God naar zijn eigen beeld had geschapen –niet andersom dus– en dat zelfs de meest basale opvattingen over goed en kwaad arbitrair, willekeurig, waren. Ik werd nog nietzscheaanser dan Nietzsche, de vader van het ‘God is dood’-denken, zelf. Pas later ontdekte ik dat trots de hoofdoorzaak was waardoor ik mijn geloof in God verloor: enorme, koppige trots. Ik wilde God geen God laten zijn, ik wilde J. Budziszewski als God. Nu zie ik dat, maar toen was ik er blind voor.
Op eigen houtje
Veel studenten –in elk geval in de Verenigde Staten– maken de fout te denken dat ze op eigen houtje kunnen geloven, dat ze de christelijke gemeenschap kunnen missen. Ze bidden zelf, studeren in de Bijbel enzovoort. Geloven is alleen iets tussen God en mijzelf, denken ze. Maar ze vergeten dat je als christen leden van het lichaam van Christus bent en dat je elkaar nodig hebt.
Veel studenten maken de fout te denken dat ze op eigen houtje kunnen geloven
In de kerkelijke gemeente is helaas weinig ruimte voor intellectueel denken. Dat heeft tot gevolg dat veel studenten bijna alleen met onchristelijke vrienden op een intellectuele manier praten. Dat is riskant. Christenstudenten zouden altijd moeten proberen contact met christelijke intellectuelen te zoeken. Ze kunnen ook het beste een mentor zoeken, bij voorkeur iemand uit het eigen vakgebied. Als je op een eiland blijft, kun je nog zo hard werken, maar dan gaat het je niet lukken om niet-christelijk denken van christelijk denken te onderscheiden. Een student kán dat ook nog niet zien, want hij zit op de universiteit om te leren. Voorop staat natuurlijk dat een student zelf in Christus en Zijn werk gelooft en dat in de praktijk beoefent.
Denkfout
Elke christenstudent moet proberen het niet-christelijke denken van vandaag te herkennen. Er zijn een paar stromingen. De grootste is het zogenaamde epistemologisch relativisme. Epistemologie betekent kennisleer. Volgens deze visie bestaan er geen universele waarheden. Dit denken bestaat allang, momenteel kom je het vooral tegen in het postmodernisme, waarbij het niet uitmaakt wat je gelooft, een van de vele varianten is voor jou goed. Tegenover het epistemologisch relativisme staat het moreel relativisme. Dat is ook problematisch, omdat het leert dat niets universeel goed of fout is.
Deze twee richtingen bepalen min of meer het hedendaagse wetenschappelijke denken. Ze komen in alle gebieden van het leven terug. Om een voorbeeld te geven: in Amerika kennen de meeste christenstudenten de regels als het over seks gaat, maar ze weten niet waarom die regels goed zijn. Ze missen de context. Met regels alleen red je het niet. Je moet een wereldvisie hebben, een goed beeld van de structuren van Gods schepping, anders zijn de verleidingen te groot. Elke verleiding is verbonden met een intellectuele denkfout. Bijvoorbeeld de fout dat de mens er alleen voor het plezier is, of dat je alles moet hebben meegemaakt om er iets over te kunnen zeggen. wel de grootste verandering die ik heb zien gebeuren. Ze komt nu echt onze gemeenten binnen. Het zijn nu je eigen kinderen of kleinkinderen die afhaken. Dat is een gigantisch verschil met vroeger. Het is het raadsel van de afval, dat ons veel meer op scherp zet dan voorheen.
We zoeken in deze nieuwe fase naar gidsen die we zelf niet in huis hebben. Ik denk aan Miskotte of Bonhoeffer, die de afval al in hun tijd zagen gebeuren. Ik kan een heel eind met hen meekomen, al moet je je theologisch niet aan hen uitleveren. Ik wil graag gereformeerd blijven. Als Bonhoeffer schrijft dat de Bijbel ‘verwijst naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen’, vind ik dat historisch ontroerend – de bommen vielen op zijn Berlijn –, maar theologisch niet. De gedachte dat de Vader zou hebben geleden, het zogeheten patripassianisme, heeft de kerk al in de Oudheid afgewezen. Bij Miskotte heb ik theologisch ook vragen, maar hij zag de afval eerder dan wij. Al voor de oorlog preekte hij over: ‘Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.’’
Confrontatie
Als je alle gevaren op een rijtje zet, zou je kunnen denken dat het beter is om een wat veiliger omgeving dan de universiteit te zoeken. Toch denk ik niet dat dat de juiste weg is. Sommige studenten zijn geroepen om naar een seculiere universiteit te gaan, naar vijandelijk gebied. Bovendien is beschermd terrein niet altijd daadwerkelijk beschermd. In Amerika zijn de vermeend christelijke colleges niet altijd zo christelijk als ze zich voordoen. Ik weet niet hoe dat komt, maar sommige christelijke universiteiten lijken de seculiere wereld te moeten tonen dat ze goed bij de tijd zijn, dat hun geloof geen invloed heeft op de wetenschappelijke kwaliteit.
Een christen moet hoe dan ook de confrontatie aangaan. En dat op een vriendelijke en betrokken manier. Christenen kunnen de schande van het kruis niet vermijden, ze dienen ook bereid te zijn tegenkanting te ontmoeten. De seculiere omgeving is op zich tolerant, maar je moet echte tolerantie onderscheiden van imitatie. Echte tolerantie is dat je zegt dat er een waarheid is en dat het erg belangrijk is om die te kennen, maar dat we die geduldig en ijverig moeten proberen te vinden. Imitatietolerantie is dat je anderen tolereert omdat er geen absolute waarheid is. Dit soort tolerante mensen wordtboos als je over echte tolerantie praat: je moet neutraal zijn over wat goed en waar is.
In het omgaan met anderen kun je sommige fouten gemakkelijk herkennen. Relativisme is eenvoudig. Als iemand zegt: ‘Er is geen waarheid’, dan is de simpele vraag: ‘Is dat waar?’ genoeg. Er zijn ook moeilijke varianten, moeilijk te herkennen of moeilijk te bestrijden.
Intellectuele vorm
Als je met niet-gelovigen praat, moet je het verschil tussen gewone vragen, rookgordijnen en tegenwerpingen herkennen. Als iemand vraagt of Christus een achternaam is, net als Jones, dan beantwoord je die rustig. Een tegenwerping is lastiger: wat een kritische vraag lijkt hoeft dat niet per se te zijn. Soms ligt er een persoonlijke vraag achter. In de universitaire wereld krijgen vragen vaak een intellectuele vorm, terwijl iets persoonlijks kan worden bedoeld.
Bijvoorbeeld de vraag: ‘Als er een goede God is, waarom is er dan kwaad in de wereld?’ Die kun je theologisch of filosofisch correct beantwoorden, maar dat hoeft niet het juiste antwoord te zijn. De vraagsteller kan heel goed bedoelen: Geeft God om mij? Of: Waarom liet mijn vader mijn moeder in de steek, of waarom moest mijn broer aan kanker sterven? Je moet daar een bepaalde gevoeligheid voor ontwikkelen.
Nog een voorbeeld van een rookgordijn. Een student kwam naar mijn kamer. Zijn vraag: ‘Zijn zeden niet puur relatief, hoe kun je weten dat moord fout is?’ Maar hij was er niet echt over in twijfel, hij deed alsof het een probleem was. Ik moest de rook wegblazen en ketste de vraag terug: ‘Is het voor jou zelf een vraag of moord fout is?’ Hij ontweek: ‘Sommigen zouden kunnen zeggen dat het geen probleem is.’ Ik: ‘Ik vraag het niet aan sommigen, ik vraag het jou!’ Hij was even stil, zei: ‘Nee, ik denk het niet.’ Zijn probleem was dus niet dat hij dacht dat zeden relatief zijn. Ik: ‘Waarom hebben we het niet over iets waar je echt mee zit?’
We moeten proberen in discussies helder en eerlijk te zijn. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Je kunt met iemand in gesprek zijn en de ander maakt bezwaar na bezwaar en na het tiende ontdek je dat hij niet naar je antwoorden luistert. Dan weet je nog niet of het rook is, dus dat moet je testen. Misschien weet hij het zelf ook niet, maar je kunt erachter komen: ‘Je hebt me veel vragen gesteld, maar ik heb een vraag: Veronderstel dat jij en ik ons zouden opsluiten in een cel, we nemen pizza’s mee, en gaan alleen maar vragen en antwoorden behandelen. Stel dat je geen vragen meer wist, zou je dangeloven?’ Het is verbazend dat je dan vaak ‘nee’ krijgt te horen. Misschien wist hij dat zelf ook niet. ‘In dat geval zijn je bezwaren tegen het geloof niet de echte, waarom vertel je niet waarom je niet gelooft?’ Vaak zeggen ze dan iets niet-intellectueels: ik zou mijn onafhankelijkheid verliezen, of ik zou mijn leven moeten veranderen. Maar op deze manier kom je uiteindelijk bij de inhoud terecht.
Eerlijk toegeven
Ik ben er heel vast van overtuigd dat de waarheid van de Bijbel op geen enkele manier, dus ook geen wetenschappelijke, ondermijnd kan worden. Niet door de archeologie: er zijn geen feiten die de Bijbel tegenspreken, alleen dingen in de Bijbel die nog niet archeologisch gestaafd zijn. Niet door de biologie: als je eerlijk kijkt, toont de biologie juist een universum aan dat door God wordt onderhouden.
Op allerlei vakgebieden blijkt dat seculiere wetenschappers niet de wetenschappelijke bewijsvoering volgen, maar een dogmatische filosofie aanhangen die God uitsluit. Sommigen zijn zo eerlijk om ook toe te geven dat ze niet anders kunnen omdat ze niet willen dat er een God is. Als student moet je niet aarzelen daarover een gesprek met je docent aan te gaan. Docenten weten weliswaar meer details dan studenten, maar als student heb je misschien een correcter wereldbeeld.
Goede discussie
Hoe verdedig je het christelijk geloof zonder het christendom belachelijk te maken? Daarvoor zijn wel wat algemene regels op te stellen. Het is in elk geval verkeerd om tijdens een college sociologie, als de docent afsluit met de opmerking dat niemand superioriteit voor zijn eigen morele opvattingen kan claimen, op te staan, naar de hoogleraar te wijzen en te verkondigen: ‘Wee de goddeloze! Het zal hem kwalijk gaan; want de vergelding zijner handen zal hem geschieden. O mijn volk, die u leiden, verleiden u’ Daarmee bereik je hoogstwaarschijnlijk het tegendeel. In mijn boekje ‘How to Stay Christian at College’ geef ik praktische voorbeelden van hoe je dat anders, en beter, kunt doen.
Voor een goede discussie heb ik zeven vuistregels.
1. Beperk je tot één bepaald punt.
2. Ga niet doceren; maak liever korte, adequate opmerkingen.
3. Wees helder in je redeneren.
4. Weet wanneer je met bijbelteksten op de proppen kunt komen en wanneer niet.
5. Toon respect voor de ander en luister naar hem of haar zonder te interrumperen.
6. Blijf rustig.
7. Realiseer je dat je niet hoeft te winnen. Wij kunnen niet bekeren – dat is Gods werk. We hoeven alleen maar te zaaien.
Tegenstrijdigheid
In een postmoderne wereld is het lastig discussiëren. Was je vóór het postmodernisme met iemand in debat en je had een tegenstrijdigheid in zijn argumentatie laten zien, dan zei hij: ‘Verdraaid, je hebt gelijk. Ik zit fout of ik moet aan mijn argumentatie werken.’ Maar het postmodernisme leert dat er geen waarheid is. Als je dan al vraagt: ‘Is dat waar?’ en je zegt dat het al een tegenstrijdigheid is om te beweren dat er geen waarheid is, dan zegt de ander: ‘Ach, het doet er niet toe, het universum is incoherent.’
Of je hebt een gesprek over de betekenis van dingen en de ander zegt dat dat onzin is. Maar geen mens is werkelijk ongeïnteresseerd, dus zeg ik: ‘Ik geloof je niet. Je weet net zo goed als ik dat het verlangen naar waarheid en betekenis diep in de mens is geworteld. Dus waarom wil je het graag zonder waarheid en betekenis stellen?’ (In christelijke taal zou ik vragen: Wat is je afgod?)
Het is een spel, maar als je het zo zegt, heeft de ander geen antwoord. De ander is niet meteen bekeerd, maar je geeft een kleine prik. Misschien wordt de ander uiteindelijk zo ontevreden met zichzelf dat het een opening voor Gods genade is waardoor hij zijn zelfbedrog onder ogen gaat zien.’