Een vrouw met karakter

Een vrouw met karakter 150 150 Bureau Groen

Aan het eind van deze maand wordt in het Tweede-Kamergebouw een standbeeld voor Guillaume Groen van Prinsterer onthuld. Maar zijn echtgenote verdient niet minder een standbeeld. Groen was Groen niet geweest, als zijn vrouw niet Betsy van der Hoop heette. Zij was er een van het soort

Reformatorisch Dagblad,  7 mei 2001

Een vrouw met karakter

Betsy van der Hoop twijfelde toen Groen haar hand vroeg

Aan het eind van deze maand wordt in het Tweede-Kamergebouw een standbeeld voor Guillaume Groen van Prinsterer onthuld. Maar zijn echtgenote verdient niet minder een standbeeld. Groen was Groen niet geweest, als zijn vrouw niet Betsy van der Hoop heette. Zij was er een van het soort dat elke man zich zou moeten wensen, dat de wereld er beter uit zou laten zien en dat een wandelende advertentie voor het christendom is.

Betsy van der Hoop aarzelt als Guillaume Groen van Prinsterer haar ten huwelijk vraagt. Maar ze ‘moét’ hem wel liefhebben.

De negentienjarige dochter van burgemeester Van der Hoop uit Groningen aarzelde toen Willem (zo heette Guillaume in Hollandse wandelgangen) Groen van Prinsterer haar ten huwelijk vroeg. Betsy was een nichtje van Groens vriend Thomassen à Thuessink en kwam vaak bij de familie Groen over de vloer omdat ze op een kostschool in Den Haag zat en bevriend was met Willems zus Mimi. Maar ze zwichtte. In september 1827 verloofde het stel zich en een halfjaar later was de bruiloft. Hij was 26, zij 20.

Spijt kreeg Betsy nooit. ‘Dat Willem mijn man is geworden, acht ik de grootste onder alle ontelbare goedheden van mijn God’, schreef ze haar moeder in Groningen. ‘En toch, was ik niet in sommige opzigten, als ”t ware tegen wil en dank Gods leiding moeten volgen, mijn engagement was verbroken geweest en dat geluk van mij afgestoten. Willem is de eenigste mensch die zooveel empire op mij heeft (…)’ En aan haar vrienden De Clercq: ‘Ik weet dat gij hem liefhebt, men moét hem wel liefhebben.’

Het echtpaar Groen heeft een bijzonder goed huwelijk gehad. Het is misschien niet zonder betekenis dat Betsy haar man maar drie jaar overleefde, terwijl ze toch jonger was.

Elitekring

Ook Willem kon zijn geluk niet op. De beschrijving die hij kort na zijn verloving aan zijn vriend Kappeyne van de Copello had gegeven, vond hij achteraf veel te flauw. ‘Wij denken en gevoelen beide zoo geheel eveneens over alle gewigtige zaken; wij hebben elkander wederkeerig zoo opregt en hartelijk lief’, vult hij aan. En na een jaar huwelijk: ‘Dit alleen moet ik u zeggen, dat ik een vrouw heb, die mij verstáát.’

Groens goede vriend Elout van Soeterwoude roemt Willems ‘voortreffelijke echtgenoote, die inderdaad zijn evenknie was.’ Een predikant die Groen goed gekend heeft, scheef dat mevrouw het haar man mogelijk maakte ‘Groen Groen te doen zijn.’ Allard Pierson jr. is nog stelliger: ‘Groen is gekomen waar hij is gekomen, aan een vrouwelijke hand.’ Al is dat misschien een overdreven uitspraak, vast staat wel dat Elisabeth Maria Magdalena van der Hoop een zeer bijzondere vrouw was, die veel voor haar man heeft betekend. Ze was iemand met grote innerlijke beschaving, vroom, intelligent, bescheiden, met een zelfstandig oordeel, goed inzicht en veel tact.

Net als Groen groeide Betsy op in elitekringen. Ze was het vijfde kind uit het gezin van zes kinderen, vier jongens en twee meisjes, van burgemeester mr. A. J. van der Hoop uit Groningen. Deze overleed toen ze negentien was. Haar moeder, A. M. M. Thomassen à Thuessink, leefde tot 1859. Groens zwager noemde haar een lieve godvruchtige vrouw met een oprecht en kinderlijk geloof.

Geen kinderen

Willem en Betsy kregen zelf geen kinderen. Het maakt indruk hoe mevrouw Groen daarmee omgaat: ‘Of kinderen altijd het geluk des levens vermeerderen zal ik niet beslissen, dat behoef ik niet te weten, wanneer Gods liefde mij genoeg is; maar indien het bezit van kinderen waarlijk zo groot geluk is, dan zou ik het ook daarom niet meenen te mogen wenschen, wijl ik reeds zóóveel heb en te groot geluk dikwijls eene zeer groote verzoeking is.’

In het dagelijks leven trad mevrouw Groen min of meer als de secretaresse van haar man op. Ze schreef zijn brieven, die hij haar dicteerde en van een handtekening voorzag. Zijn ene hand weigerde in de jaren ”40 min of meer dienst, zodat zij veel schrijfwerk van hem overnam. Verder regelde ze alle financiële zaken en had ze de leiding over de huishouding. Voor het personeel moet ze een meelevende werkgeefster zijn geweest.

Meer betekenis had ze nog op geestelijk gebied. Daarin ging ze haar man voor. Groen klaagde veel dat zijn geloof te rationeel was. Al in 1831 schreef hij aan Van Rappard dat hij de godsdienst altijd ‘meer als een afzonderlijk iets beschouwde dan als een levensbeginsel, hetwelk met ons gansche bestaan vereenigd en ingeweven behoort te zijn.’ En een jaar later aan Willem de Clercq: ‘Wanneer ik aldus een blik werp in uw hart, kan ik bij vergelijking, zoo duidelijk zien dat ik, in de meeste oogenblikken althans, weinig meer dan dat historische geloof, dan die algemeene en onbe stemde toestemming des verstands bezit, welke op hart en wandel den invloed, dien wij toch allen behoeven, niet uitoefenen kan.’

Ommekeer

Maar mevrouw was positief gestemd. Ze schreef aan De Clercq dat ze ‘ook denkt’ dat haar man ‘meer heeft dan een historisch geloof – mogten wij allen maar wat vorderingen maken in hoop, in geloof en liefde’ En later: ‘Willem is altijd zoo stil en ontevreden over zichzelf, bijz. klagende over gebrek aan geestelijk leven. En toch kan ik hem niet aanzien zonder te denken aan de kinderen, waarvan in ”t Evangelie wordt gesproken.’

Ze was blij dat haar echtgenoot in 1832 regelmatig naar de rechtzinnige dominee Molenaar in Den Haag naar de kerk ging, al had deze helemaal geen boeiende preektrant. Het echtpaar Groen was ook jarenlang te vinden onder het gehoor van dominee Secrétan, predikant van de Waalse gemeente in Den Haag, die indringend en levendig kon preken.

In de tijd dat ze in Brussel woonden, had het Haagse echtpaar goed contact met de hofpredikant Merle d”Aubigné, een van de hoofdfiguren van het Zwitserse Réveil. De preken van en omgang met ds. Merle, Secrétan en De Clercq bevorderden Groens ommekeer. Die maakte hij mee tijdens zijn ziekte in 1833, een jaar waarin een cholera-epidemie woedt. Zijn belijdenis: ‘Ook is daarin geen reden, waarin ik zal worden buitengesloten; de verklaringen van de bijbel zijn vast.’

Regentes

Een positief, orthodox christendom en een besef van de tegenstelling tussen God en wereld stempelden mevrouw Groen. Haar leven was geloven; ze leefde voor God. Ze was een van de grote vrouwen van het negentiende-eeuwse Réveil in Nederland. Juist met de Réveilvrienden kon ze over haar geloof en de (soms radicale) consequenties voor het dagelijkse leven praten. Met diverse mensen uit de kring correspondeerde ze geregeld. Algauw kwam het persoonlijke geloofsleven dan ter sprake. Uit alles bleek hun weerstand tegen het geesteloze denken van de negentiende eeuw.

De mensen van het Réveil trokken maatschappelijk sporen. Groen en zijn vrouw waren samen regent en regentes van het Waalse weeshuis in Den Haag, en het Rusthof aan de Parkstraat (nu Nachtegaalspad) werd zelfs het hofje van Groen genoemd. Hij had dit hofje zelf gesticht; oude vrouwen konden er voor lage huur een goede behuizing krijgen.

Mevrouw Groen legde in allerlei Haagse stegen en achterbuurten huisbezoeken af. Ze stichtte een vereniging ‘tot verschaffing van handwerk aan behoeftigen’, een soort vereniging voor moederzorg, een kleuterschool en gaf hulp aan scholen van allerlei aard. Verder werkte ze ijverig aan de totstandkoming van een diaconessenhuis in Den Haag (Bronovo) en wilde ze een damesgezelschap met een eigen bibliotheek oprichten.

Uitgaansleven

Het maatschappelijk hulpbetoon kwam recht uit mevrouw Groens hart. Gezien haar sociale achtergrond en Groens werk lag het meer voor de hand dat ze zich beperkte tot de weelde van de elitekringen. Groens moeder genoot van het uitgaansleven, maar Betsy meed het liefst alle bals en partijen. Toen ze bijvoorbeeld in 1830 het huwelijk van de dochter van koning Willem I in Brussel moest bijwonen, weigerde ze de volgende dag naar de afscheidsaudiëntie te gaan. ‘Waarom nog een dag in dat hofcostuum te verliezen en door ydel vertooning moeite te hebben om te zien op Hem, die daar tegenwoordig was, zonder dat velen aan Hem dachten. Wiens naam daar uit te spreken voor de meesten een lastering zou hebben kunnen worden?’

Mevrouw Groen ontmoette graag mensen, maar het contact moest wel inhoud hebben

Maar ook veel ”gewone” bezoeken en visiteavonden vond ze verkwiste tijd. Als ‘de naam van Hem niet (werd) genoemd aan wien wij alles, alles te danken hebben’, waren ze ‘voor tijd en eeuwigheid’ verloren. Mevrouw Groen hield ervan met mensen om te gaan, maar het contact moest wel zekere diepte hebben. Er moest ‘iets in gevonden worden, waaraan of ”t hart of ”t verstand voedsel heeft.’

Voor een 21e-eeuwer is mevrouw Groen misschien wat té ernstig, alsof over alles een schaduw valt. Vooral dat ze de Allerhoogste bij veel -voor ons gevoel té gewone- dingen betrekt, kan overdreven lijken. Vreemd of onchristelijk is het echter niet. De ernst, emotionaliteit en bevindelijkheid typeerde trouwens álle Réveilmensen; hun houding was een reactie op het onchristelijke liberale denken van hun tijd.

Beschuldigingen

Tegen dat denken vocht het echtpaar Groen levenslang. Mevrouw leefde intens met haar man mee als hij om zijn christelijke overtuiging werd aangevallen. ‘De onaangenaamheden, beschuldigingen van allerlei aard, die ik zoo dikwijls heb gedeeld met hem, hij ziet er over heen, en niemand bespeurt aan woord of gelaat, dat hem op hatelijken toon verwijten werden gedaan, of allerlei verkeerde vermoedens en geruchten werden verspreid. Leest hij ”t hardop voor, in stem en uitdrukking is soms een glimlach, en ”t leed is alleen, wanneer ”t de zaak of anderen, vrienden of vijanden, geldt in den zin van lasteren van den naam des Heeren.’